rianten (cf. supra) dient te zijn. ik heb elders uiteengezet dat deze invarianten niet te vinden zijn in de antwoor- den, die door hun paradigmatische omgeving telkens an- ders ingekleurd worden, maar in de vragen. er bestaat stellig een verzameling vragen die in elke cultuur gesteld worden en die in grote mate betrekking hebben op de grenssituaties van het bestaan, dit is op lijden, ouder- dom, dood en strijd onder de mensen. de antwoorden zijn van ‘filosofische’ aard. zij vormen samen een comparatief stelsel, waarop wij in het volgende hoofdstuk nader zullen ingaan. het is inderdaad mogelijk de studie te beperken tot de uitgeschreven filosofieën, wat in de praktijk neerkomt op het grieks-westerse, het indische en het chinese den- ken. vaak wordt er over geruzied of men, bijvoorbeeld, van afrikaanse, indiaanse, islamitische, joodse, japanse, indonesische… filosofie kan spreken. het antwoord is duidelijk afhankelijk van de definitie van ‘filosofie’ zelf. ik geef de voorkeur aan het begrip in zijn ruimste zin, namelijk van levensbeschouwing, levensvisie, omdat er geen enkele cultuur is die deze niet bezit, maar vooral omdat historische sondering mij verplicht voor ogen te houden dat ook de bestaande filosofische tradities ergens in de tijd hun oorsprong hebben en wij weten dat zij daarbij ontkiemd zijn uit het mythologische zaad en al in deze fase paradigmatisch bepaald zijn: ik kan me dus evengoed voorstellen dat uit levensbeschouwingen die nog in de mythologische fase zijn, later waardevolle filo- sofieën kunnen ontstaan. zo ben ik altijd getroffen ge- weest door de indiaanse opvatting over de sacraliteit van de natuur en, ook al is deze idee nooit door haar dragers filosofisch geanalyseerd, toch kan ze een meer dan be- 179